Orang-oetans
Taxonomie
De orang-oetan (geslacht Pongo) behoort net als de gorilla, de chimpansee, de bonobo en de mens tot de mensapen. De mensapen onderscheiden zich van andere primaten door hun gelijkenis met mensen. Net als mensen hebben orang-oetans een korte rug, een breed lijf, geen staart en zijn ze in staat op twee benen te lopen. Ze zijn bovendien zeer intelligent: ze kunnen net als wij logisch redeneren en oorzakelijke verbanden begrijpen.
De mensapen delen een gemeenschappelijke voorouder. De orang-oetan heeft zich daar waarschijnlijk tussen 12 en 15 mln. jaar geleden als eerste van afgesplitst en is binnen de bestaande mensapen het oudste geslacht. Ons DNA komt echter nog steeds voor 97% met dat van orang-oetans overeen.
Er worden drie soorten orang-oetans onderscheiden:
- de Sumatraanse orang-oetan (Pongo abelii)
- de Borneose orang-oetan (Pongo pygmaeus)
- de Tapanuli-orang-oetan (Pongo tapanuliensis)
De Tapanuli-orang-oetan is pas in 2017 als aparte soort geïdentificeerd en telt minder dan 800 individuen.
De Borneose orang-oetan is verder onderverdeeld in 3 ondersoorten:
- de Noordwest-Borneose orang-oetan (Pongo p. pygmaeus)
- de Centraal-Borneose orang-oetan (Pongo p. wurmbii)
- de Noordoost-Borneose orang-oetan (pono p. morio)
Verspreiding
De orang-oetan is de enige mensaap die buiten Afrika leeft. Fossiele resten tonen aan dat het leefgebied van de orang-oetan zich uitstrekte van het noorden van India tot aan Zuid-China in het oosten en Java in het zuiden. Sinds 12.000 jaar komt hij alleen nog voor op de eilanden Borneo en Sumatra.
Het leefgebied van de Sumatraanse orang-oetan is beperkt tot het noordelijke deel van het eiland, waar de grootste populaties zich bevinden in het bergachtige Gunung Leuser-ecosysteem. Er zijn naar schatting nog 13.800 Sumatraanse orang-oetans in het wild.
In Batang Toru, een gebied ten zuiden van het Tobameer, ligt het leefgebied van de Tapanuli orang-oetan, waar zich de enige populatie van deze soort bevindt. De soort telt nog slechts 800 individuen.
De Borneose orang-oetan komt voor in de regenwouden, veenbossen en lager gelegen bergwouden van Borneo. De drie verschillende ondersoorten zijn van elkaar gescheiden door het berggebied in het binnenland en door twee grote rivieren: de Kapuas en de Mahakam. In totaal leven er nog ca. 65.000 in het wild.
Sinds de tweede helft van de vorige eeuw is het leefgebied van de orang-oetan op Sumatra en Borneo sterk afgenomen. Door houtkap, de aanleg van plantages en mijnbouw is bijna 80% van het leefgebied verdwenen. Het overgebleven leefgebied is sterk versnipperd, waardoor populaties van elkaar zijn afgesneden.
Lichaamsbouw
Orang-oetans zijn de enige mensapen die het grootste deel van hun leven in bomen doorbrengen. Ze slapen, eten en paren er. Op zoek naar voedsel of een partner leggen ze dagelijks grote afstanden af zonder de boomlaag te verlaten.
De lichaamsbouw van orang-oetans is aan deze manier van leven aangepast. Ze bewegen zich door het bladerdak op een manier die in het engels quadrumanous scrambling wordt genoemd: vierhandig klauteren. Hun schouder- en heupgewrichten zijn zeer flexibel, waardoor ze onder andere hun benen langs hun lijf kunnen uitstrekken. Ze hebben smalle, lange handen waarmee ze zich stevig aan takken kunnen vastgrijpen. Daarnaast kunnen zij hun grote tenen net zo bewegen als hun duimen, waardoor ze hun voeten als extra paar handen kunnen gebruiken. Dankzij hun lange ledematen – de spanwijdte van een volwassen mannetje is 2,5 meter - kunnen ze relatief grote afstanden tussen twee takken overbruggen.
Terwijl andere mensapen kort, zwart haar hebben, hebben orang-oetans dik en lang roodbruin haar. Het pluizige haar van jonge orang-oetans vervaagt hun contouren, waardoor ze nauwelijks opvallen tussen de bladeren. De lichte huidskleur van jonge dieren wordt naarmate ze ouder worden steeds donkerder. Het gezicht van volwassen dieren lijkt soms bijna zwart.
De orang-oetan onderscheidt zich verder van andere mensapen door de grote uiterlijke verschillen tussen mannetjes en vrouwtjes. Een volgroeid mannetje kan meer dan 100 kg wegen, terwijl de vrouwtjes doorgaans niet zwaarder worden dan 50 kg. Opvallender is echter de ontwikkeling bij dominante mannetjes van zogenaamde wangplaten aan de zijkanten van hun gezicht. Deze wangplaten verbreden het aangezicht en hebben een grote seksuele aantrekkingskracht op vrouwtjes.
Tussen de drie orang-oetansoorten bestaan kleine uiterlijke verschillen. Zo neigt de haarkleur van de Sumatraanse en Tapanuli orang-oetan wat meer naar oranje, terwijl het haar van de Borneose orang-oetan wat roder is. Sumatraanse orang-oetans hebben daarnaast vaak een vollere baard.
Voortplanting en ontwikkeling
Orang-oetans worden langzaam volwassen en planten zich pas laat voort. Van alle zoogdieren kent alleen de mens een tragere levenscyclus.
Orang-oetanvrouwtjes zijn rond hun elfde geslachtsrijp en worden dan ook seksueel actief. De gemiddelde leeftijd waarop zij hun eerste kind krijgen, is vijftien jaar. Ze krijgen doorgaans maar één jong per zwangerschap.
De eerste twee jaar is een jong volledig van zijn moeder afhankelijk. Zij geeft het melk en draagt het onafgebroken op haar lijf, terwijl ze zelf door het bos trekt op zoek naar voedsel. Als ze een jaar of twee, drie zijn, gaan jonge orang-oetans steeds vaker op onderzoek uit en leren ze klimmen. Ze blijven echter altijd in de buurt van hun moeder en worden nog steeds door haar gedragen als zij op zoek gaat naar voedsel of een slaapplaats.
Pas na een jaar of vijf wordt het jong niet meer gedragen, hoewel het soms tot zijn achtste nog borstvoeding krijgt. Ook daarna blijft het jong vaak nog bij zijn moeder in de buurt. Ze trekken samen door het bos, eten samen en delen vaak een nest.
Pas rond hun tiende levensjaar worden de jonge orang-oetans onafhankelijk. Krijgt hun moeder een tweede jong, dan trekken ze langzaam bij haar weg. Ze leven dan meer en meer alleen of in het gezelschap van andere adolescente dieren, hoewel ze hun moeder vaak nog regelmatig opzoeken totdat ze zelf seksueel actief worden of kinderen krijgen.
Dat moeder en jong zo lang bij elkaar blijven is uniek onder zoogdieren. Primatologen gaan ervan uit dat het jong zo lang bij zijn moeder blijft omdat het veel moet leren om zelfstandig in het regenwoud te kunnen overleven. Het moet weten wat het kan eten - en hoe – en waar het voedsel kan vinden. Jonge orang-oetans moeten ook leren hoe zij degelijke nesten kunnen bouwen en daarnaast leren ze – vaak afhankelijk van het leefgebied – hoe zij gereedschap kunnen inzetten om bijvoorbeeld termieten te vangen of honing uit een nest te peuteren.
Cheekpadders
Mannelijke orang-oetans onderscheiden zich van veel andere primaten doordat zij zich op twee manieren tot volwassen dieren kunnen ontwikkelen. Mannetjes worden geslachtsrijp als ze hetzelfde postuur hebben als geslachtsrijpe vrouwtjes. Bij de meeste mannetjes stopt dan hun lichamelijke ontwikkeling. Ze zijn dan in staat om zich net zo snel door het bos te bewegen als de vrouwtjes, zodat ze hen kunnen vangen en hen dwingen met hen te paren.
Er zijn in een bepaald gebied echter ook geslachtsrijpe mannetjes die zich verder ontwikkelen. Ze worden tot twee keer zwaarder dan de vrouwtjes, ze ontwikkelen wangplaten aan de zijkanten van hun gezicht (cheekpads) die hun hoofd breder doet lijken en hun keelzak neemt in volume toe, zodat hun long call luider klinkt. Deze mannetjes nemen door hun omvang en kracht een dominante positie in in een bepaald gebied. Ze zijn te groot en te zwaar om achter de vrouwtjes aan te zitten, maar dat hoeven ze dan ook niet: door zijn imposante uiterlijk en luide long call heeft zo’n “cheekpadder” een grote seksuele aantrekkingskracht op de vrouwtjes in zijn territorium – ze komen vanzelf naar hem toe.
Ondergeschikte mannetjes die zich niet hebben ontwikkeld tot cheekpadder, kunnen zich later alsnog tot cheekpadder ontwikkelen als het dominante mannetje sterft of wegtrekt, of als het ondergeschikte mannetje onder de radar van het dominante mannetje blijft.
Sociaal gedrag in het wild
In vergelijking met andere mensapen, die vooral in groepen leven, zijn orang-oetans betrekkelijk solitaire dieren. Dit is waarschijnlijk te verklaren doordat fruit (het hoofdvoedsel van orang-oetans) schaars is. Er is te weinig voedsel voor handen om als groep van te kunnen leven.
Vooral volwassen, dominante mannetjes leven vaak alleen. Hun sociale leven beperkt zich tot tijdelijke seksuele relaties met volwassen of adolescente vrouwtjes. Zodra een vrouwtje zwanger is, verliest een mannetje zijn interesse.
Moeders zoeken vaak het gezelschap van andere vrouwtjes, vooral als er voldoende voedsel aanwezig is, maar proberen mannetjes te vermijden. Jongvolwassen orang-oetans vormen vaak groepjes met leeftijdgenoten van het eigen geslacht.
Volwassen mannetjes tolereren elkaar niet. Ze gaan elkaar uit de weg of zoeken juist de confrontatie. Gevechten vinden bijna altijd plaats wanneer twee cheekpadders zich in de buurt van een ontvankelijk vrouwtje bevinden. Deze gevechten kunnen urenlang duren of zijn binnen een paar minuten beslecht als de mannetjes zich al eerder met elkaar hebben gemeten. Het gaat er bij conflicten tussen cheekpadders vaak hard aan toe en veel mannetjes dragen de littekens van eerdere gevechten, zoals afgebeten vingers of een uitgerukt oog. Gevechten tussen vrouwtjes zijn zeldzaam.
Sociaal gedrag in het opvangcentrum
De orang-oetans die in opvangcentra terecht komen zijn vaak erg jong. De meeste dieren die door het SOC worden opgevangen zijn jonger dan vijf: een leeftijd waarop zij in het wild nog in grote mate afhankelijk zijn van hun moeder. Deze dieren worden vaak in groepen geplaatst, zodat zij elkaar kunnen compenseren voor het verlies van hun moeder.
Binnen deze groepen ontstaan vaak hechte vriendschappen waarbij leeftijd of geslacht nauwelijks een rol spelen. De jonge orang-oetans stoeien met elkaar, spelen groepsspelletjes (“tikkertje”) en delen vaak hun eten als een andere orang-oetan daar om vraagt. Ook slapen ze soms bij elkaar in één nest.
Een opvallend aspect van deze vriendschappen is dat orang-oetans hun vrienden vaak uitkiezen op grond van wat zij van een ander kunnen leren. Een orang-oetan die nog niet zo goed een nest kan bouwen, trekt dan vaker op met een orang-oetan die dat wel goed kan om het op die manier van hem of haar te leren.